Lees de tekst en maak de vraag |
![]() |
0 | 0 | |||||
Daan zit in de trein. Hij gaat naar zijn oom. Oom bob is heel lief. Straks gaan ze naar de film. Dan krijgt Daan koek. Oom wacht al op Daan. | ||||
Waar zit Daan? |
op de fiets |
op de boot |
in de trein |
Wil je je scores bijhouden en stickers verdienen? Maak dan een leerling account aan.