Lees de tekst en maak de vraag |
0 | 0 | ||||||
Don zit op zijn stoel. Hij heeft een kom met pap. Hij eet van de pap. Dat smaakt goed. Don eet de pap op. Nu zit zijn buik vol. | ||||
Waar zit Don? |
op zijn stoel |
op de kast |
op de bank |
Wil je je scores bijhouden en stickers verdienen? Maak dan een leerling account aan.