Lees de tekst en maak de vraag |
0 | 0 | ||||||
Hans heeft een kast. De kast is rood. In de kast ligt een sok. Er ligt ook een muts. Hans doet de kast dicht. Dan loopt hij naar zijn bed. | ||||
Wat heeft Hans? |
een kruk |
een kast |
een bank |
Wil je je scores bijhouden en stickers verdienen? Maak dan een leerling account aan.