Lees de tekst en maak de vraag |
![]() |
0 | 0 | |||||
Saar is bij de boer. Ze geeft zaad aan een kip. Dan aait ze het paard. De boer is bij de koe. De koe krijgt een kalf. Saar helpt de boer. | ||||
Waar is Saar? |
in de tuin |
bij de boer |
in het bos |
Wil je je scores bijhouden en stickers verdienen? Maak dan een leerling account aan.